De filosofe Seyla Benhabib pleit in dagblad Trouw dd 28 dec
2013 voor “vrijheid van beweging” als mensenrecht.
Vanouds geldt de Bijbelse norm gastvrijheid te betonen aan
de vreemdeling in je midden want gij waart ook vreemdeling in Egypte. Uitwerking
van het beginsel: wat Gij wilt dat u geschiedt doet dat evenzo. Positief
geformuleerd vraagt het adagium al heel wat meer van ons dan negatief.
Benhabib noemt het de fundamentele wet van wederkerigheid.
Een norm die ons handvaten kan verschaffen, immers waar stellen
we grenzen aan onze medemenselijkheid? Goedheid betonen begint binnen het
gezin, de familie, de clan, ons dorp, onze streek. Daarna wordt het ons land,
onze natie. Inmiddels is de wereld zo met elkaar verweven dat we beseffen dat
het welzijn van het ene land samenhangt met het welzijn van het andere.
Samen delen roept mijn schoondochter als de kindjes van 2 en
4 bezig zijn met speelgoed en/of lekkers.
Moet dat altijd, vraag ik me dan af? Mag je niet je eigen stukje
bewaken? De treinbaan die jij zorgvuldig hebt opgesteld? De toren die jij met
liefde hebt gebouwd? Moet dat met één pennenstreek weggevaagd? Hoeveel onrecht
moeten we van elkaar verdragen? Mag je van de ander verwachten dat hij net
zover wil gaan in zijn filantropie als jij bereid bent te gaan? Moet de ander
ook zijn andere wang toekeren? in kleiner verband leren we grenzen stellen en bewaken,
het spel van geven en nemen, nu eens ik dan eens jij. Samen optrekken.
In de visionaire wereld waar de wolf neerligt met het lam
gunnen we elkaar hetgeen wij onszelf ook gunnen. Kunnen we ruimhartig zijn? Er
is genoeg voor ieder. Dat zou een mooi uitgangspunt zijn! Dan kunnen we de ander tegemoet
treden met open vizier.
Sterven doen wij allen, de rijkdom die we vergaren kannen we
niet meenemen naar de toekomende wereld, onze goede daden die een glimlach
bewerken op ons eigen gezicht wel. Samen delen dan maar? Zonder grenzen te stellen en te bewaken?